top of page

 

Invloed op Afrika

 

Zoals op de eerste pagina al te lezen was had de conferentie van Berlijn grote gevolgen voor Afrika. Heel veel mensen werden werkloos door mechanisatie, maar dat was niet het enige.

De motieven van de Europese mogendheden om te streven naar een zo groot mogelijk bezit aan Afrikaanse koloniën waren drieledig: strategisch, economisch en humanitair. De tijdgeest was toen dat men zichzelf zonder koloniën als minder machtig beschouwde. De bestrijding van de slavenhandel was een rechtvaardiging die werd gebruikt door David Livingstone.

 

Strategisch

 

Brazza verkende het Kongobekken en stichtte Frans-Kongo.

Het strategische belang was enerzijds gelegen in de wens andere staten voor te zijn en eerder een flink stuk van het continent te claimen. Die gebieden konden dan direct of later als afzetmarkt voor de producten van de eigen industrie en als leverancier van goedkope grondstoffen worden gebruikt. Bij dit laatste ging het vaak om schaarse en waardevolle zaken als goud en diamanten en om grondstoffen waaraan sinds vrij kort op grotere schaal behoefte was ontstaan. Ook werd strategisch belang gehecht aan het veilig stellen van handelsroutes, bijvoorbeeld door havens in het huidige Zuid-Afrika en (met name) het Suezkanaal (voor de scheepvaartroute naar India). Het strategisch belang was in feite een wedloop om de beste uitgangspositie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Brit Livingstone ontdekte het Afrikaanse binnenland, met name het Nijlstroomgebied.                                             Brazza

 

 

Economisch

 

Het economische belang was tweeledig: nieuwe afzetmarkten voor de eigen industrie en investeringsmogelijkheden voor het eigen kapitaal aanboren, en anderzijds bronnen van goedkope grondstoffen (en arbeidskrachten) vinden. De meeste Europese landen hadden in de tweede helft van de negentiende eeuw een sterke industrialisatie doorgemaakt, met name het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België. Hoewel de eigen afzetmarkten meestal nog niet genoeg waren, werd wel uitgekeken naar nieuwe afzetmogelijkheden. Op het eigen continent waren deze er vaak niet omdat andere markten werden afgeschermd met importheffingen.

Na enkele tien tallen jaren van sterke groei was, vooral in het Verenigd Koninkrijk, een overschot aan kapitaal aanwezig waarvoor men voordelige investeringsmogelijkheden zocht. Deze moesten in de koloniën die nog veroverd konden worden aanwezig zijn.

Van minstens even groot belang was de behoefte aan grondstoffen. Een grote toename van de omvang van de industriële productie en het technologische niveau ervan leidde tot een vraag naar delfstoffen en natuurproducten die er in Europa niet of nauwelijks waren, maar in Afrika in schijnbaar onuitputtelijke hoeveelheden gevonden werden. Met name rubber en koper werden gezocht.

 

Humanitair

 

Het kolonialisatieproces werd vaak gerechtvaardigd met de stelling dat dit voor de inheemse bevolking een voordeel was, bijvoorbeeld door verbeteringen op bestuurlijk en medisch gebied, en bestrijding van de Arabische slavenhandel. De Westerse beschaving werd in alle opzichten als heel goed gezien, daarom moesten de Westerse dit ook nakomen en de dringende plicht deze ook in Afrika in te voeren - waarbij de rol van zendelingen en missionarissen niet onvermeld kan worden gelaten. Hoewel niet ontkend kan worden dat op een aantal gebieden inderdaad duidelijke verbeteringen werden gedaan, zoals landbouw, gezondheidszorg en infrastructuur, moet hierbij worden opgemerkt dat dit proces zonder de instemming van de plaatselijke bevolking plaats vond, dwingend opgelegd door de kolonisatoren.

Rapporten omtrent grootschalige wreedheden in Kongo, op dat moment was het eigenlijk een privé-onderneming van de Belgische koning Leopold II, dwongen hem in 1908 om zijn bezit aan de Belgische staat te schenken. En de Duitse behandeling van de Herero- en Nama-volken in Zuidwest-Afrika (nu Namibië) wordt tegenwoordig beschouwd als een vroeg maar ook een zuiver voorbeeld van rassenmoord. Bovendien werden als gevolg van de koloniale afzetmarkt van Europese bedrijven veel lokale ondernemingen weggeconcurreerd, wat de inheemse bevolking economisch afhankelijk maakte, een toestand die in zekere mate nog voortduurt tegenwoordig.

 

 

De Brit Livingstone ontdekte het Afrikaanse binnenland, met name het Nijlstroomgebied.

Gemaakt door: Emma van Oostrum, Annick Boersma, Stella Kwakman en Marieke van Loon 4V3 

  • Facebook Classic
  • Twitter Classic
  • Google Classic
  • RSS Classic
bottom of page